De Zwartzusters van Bethel in Brugge stichten in 1479 een kloostergemeenschap in Diksmuide. De zusters vestigen zich daar op verzoek van de stedelijke overheid om de pestlijders te verzorgen. Bijna 5 eeuwen later, in 1954, zal de communiteit van Diksmuide zich weer aansluiten bij het oorspronkelijke moederhuis van de Zwartzusters van Bethel in Brugge. In 2008 tenslotte verlaten de laatste drie Zwartzusters hun geliefde klooster op de Vismarkt nr. 6. Ze kunnen terugkijken op een rijk verleden dat teruggaat tot halfweg de 15de eeuw.
De stichting
1468 – In Diksmuide breekt de pest uit, “de smettelike ziecte van pestilencien“. Het verzorgen van de pestlijders, het afleggen en het begraven van de vele overledenen is een gevaarlijk, weerzinwekkend werk. Uit ander streken komen zogeheten “re(e)uwers” (afgeleid van “reeuwen” = een lijk afleggen), dat waren mensen, die van pest of cholera waren genezen, en daardoor immuun zijn tegen deze besmettelijke ziekten. Maar die “reeuwers” genieten een kwalijke reputatie in Diksmuide en elders in Vlaanderen, omdat ze ervan profiteren om de inboedel te stelen en kleren en kostbaarheden te roven uit leegstaande huizen van doden. Het gerucht doet zelfs de ronde dat “reeuwers” niet enkel lijkenpikkers zijn, maar giftige drankjes mengen om zo een pestepidemie uit te lokken. Het stadsbestuur treedt zéér streng op. In 1468 komen 3 personen, beschuldigd van het vergiftigen van enkele inwoners onder ’t voorwendsel hen te genezen van de pest, op de brandstapel terecht op de markt van Diksmuide.
1479 – In naam van de verontruste en uitgedunde bevolking van de Diksmuide wenden enkele angstige poorters (= leden van de burgerij) zich tot de Zwartzusters van het “cloostre van den Kerstaengeboome” in Brugge, met de vraag om de vele pestlijders te komen verzorgen en om de dodelijke slachtoffers van de besmettelijke ziekte te begraven. De burgemeester, schepenen en raad van de stad sluiten zich aan bij het dringend verzoek van de poorters. De Zwartzusters in Brugge gaan hier positief op in. Op 5 november ondertekenen beide partijen een gedetailleerde overeenkomst, het zgn. “contract ende conditiën daer up de zwartzusters ontfanghen sijn hier in der stede“. Hieruit enkele wederzijdse verplichtingen
- De kloostergemeenschap mag niet minder dan 6 en niet meer dan 8 zusters tellen. De Zusters moeten beschikken over een “fermerye” (=ziekenzaal) met 6 bedden voor zieke vrouwen en voor jongens onder de 12 jaar. Mannen verzorgen was het werk van Cellebroeders.
- De zusters moeten per twee per twee de zieken aan huis bezoeken, zowel de besmettelijke als andere, maar alléén vrouwen en kinderen onder de 12 jaar.
- De zusters moeten “de dooden cleden ende upreden (=lijktooi verzorgen)” en de lichamen van de overledenen, naargelang van hun financiële kunnen, in een kist leggen of in een mat wikkelen en op de “zille” (=dorpel) van de voordeur leggen.
- De Zusters krijgen het recht om elke week binnen de stadspoorten een “ommeganc” (=bedeltocht om aalmoezen) te houden.
- Van het armenbestuur krijgen ze financiële bijstand, nl. wekelijks 6 schellingen parisis en 6 proven, plus “proven” (=porties spijs en drank) van de armendis.
- De stadsmagistraat heeft de plicht om te zorgen voor een behoorlijk onderkomen (“redelike woenste“) voor de zusters.
De 4 Zwartzusters, die vanuit het Brugse klooster van Bethel naar de door pest getroffen stad Diksmuide overkomen, krijgen de beschikking over het leegstaande het Sint-Andrieshuis. Het is een godshuis, dat voorheen reeds was bewoond door Cellebroeders (ook Alexianen, Lollaards of Cellieten genoemd) ofwel door Cellezusters. Waarschijnlijk is de kapel in baksteen en het klooster zélf, zoals vele huizen, in “plak en stak” onder een strodak gebouwd.
Het “Sente Andries huuse” stond op de Paaphoek (“Paephoek“), waar de huidige Fuselierstraat en de Ijzerlegerstraat (vanaf ca. 1800 tot 1918 Zwarte Nonnenstraat genoemd) samenkomen. De naam Paaphoek (pape= geestelijke) wijst erop dat er ooit in die omgeving nogal wat kloosters en door religieuzen geleide instellingen stonden, nl. de Minderbroeders (Recolletten), de Cellebroeders- of Zusters, de Grauwe Zusters, Hemelsdale, het grote en kleine H. Geesthuis, het Magdalenahof.
De 16de eeuw
Vanaf het begin van de 16de eeuw – onder meer onder invloed van de Zwartzusters – worden de pestepidemieën drastischer aangepakt. Ratten, dé verspreiders bij uitstek van de pest, worden met alle mogelijke middelen verdelgd. Men besteedt meer aandacht aan het “rumene van keybeken” (open riolen) en van waterputten. Aan de IJzer, buiten de stadswallen, worden pesthuisjes opgetrokken. Samen met de Zwartzusters treedt de “roemeester” op, zo genoemd naar de rode kleur van zijn kledij, die chirurgijn is en aan het hoofd staat van de ziekenzorg in Diksmuide. In huizen waar de “smetlicher ziekte beleghen was” moet een “gleyscoof” (strobussel) ter herkenning door het zoldervenster worden gestoken. Pestmissen worden een vast gebruik.
1516-17 – Tot halfweg de 16de eeuw kennen de Zwartzusters, niettegenstaande hun zware en veelal weinig aantrekkelijke werk, een vrij gelukkig en voorspoedig leven in Diksmuide. In 1516 kunnen ze, met giften van weldoeners, een nieuwe eigen kapel bouwen, die op 26 augustus 1517 door de hulpbisschop van Terwaan wordt ingewijd, met St. Augustinus als patroonheilige. In de kapel bevinden zich een relikwie en een beeld van St. Andries (= de H. apostel Andreas), vanouds de schutspatroon van het klooster.
1533-1559 – In die St. Augustinuskapel worden heel wat fundaties gesticht. Een fundatie is een schenking bij leven of legaat (bij testament) aan een kerk of klooster van roerend of onroerend goed of een belangrijke som geld, waarvan de rente geheel of gedeeltelijk bestemd is voor een bepaald doel, bijv. het jaarlijks laten celebreren van een gezongen of gelezen mis. Zo waren er in de kloosterkapel fundatie-missen op het feest van de H. Ursula op 21 oktober (de zusters waren in het bezit van de hoofdschedel van 2 gezellinnen van St.-Ursula!), van St. Blasius op 3 februari, van St. Andreas op 30 november, van St. Alexis (de patroonheilige van de Cellebroeders en -Zusters (Alexianen) op 17 juli, van de martelares St. Margaretha op 20 juli, van de apostel Jakobus en van de H. Antonius op 17 januari.
De godsdienstoorlogen
De Beeldenstorm en de godsdiensttroebelen in de tweede helft van de 16e eeuw laten ook Diksmuide niet onberoerd. Calvinistische benden trekken door de stad en verwoesten kerken, kapellen en kloosters. In de St. Niklaaskerk worden naast de beelden en de altaren ook het vermaarde doksaal (gemaakt door Jan Bertet) vernield.
1576 – De Zwartzusters doorstaan de godsdienstschermutselingen aanvankelijk behoorlijk goed. Ze krijgen een speciale beschermingsbrief van niemand minder dan van het militaire hoofd van de protestanten, prins Willem van Oranje. Hoe komen ze hieraan? De secretaris van prins Willem is François de Sacquespee, Heer van Baudemont en verwant met de burgheren van Diksmuide. Deze man heeft ongetwijfeld zijn persoonlijke invloed aangewend om de Zwartzusters te beschermen, die ooit zijn zieke voorouders hebben verzorgd.
1577 – Maar het geluk is van korte duur. In 1577 brandt het klooster volledig af, vermoedelijk omdat het opgeslagen hooi en stro in de schuur van het klooster vuur vatte. Dit wijst er op dat de zusters op dat moment over een veestapel beschikken.
De 17de eeuw
Het twaalfjarig bestand onder Albrecht en Isabella, in het begin van de 17e eeuw, luidt een periode in van relatieve rust. Voor kerken en kloosters is het een tijd van wederopbloei, een uitvloeisel van het Concilie van Trente (1545-1563) en de Contra-Reformatie. Hun interieurs worden heel vaak opgefleurd met een schitterend barokmeubilair. De Zwartzusters maken zich niet enkel verdienstelijk in de ziekenzorg. Ze nemen tal van andere taken op zich, zoals naald- en borduurwerk, hosties bakken, onderhouden van het kerkinterieur, herstellen van het kerktextiel, wassen en strijken, enz.
1682-1792 – Drie Zwartzusters verlaten in 1682 Diksmuide om een kloosterfiliaal in de Noord-Franse havenplaats Duinkerke op te richten. De stadsmagistraat geeft de zusters eind augustus 2 armenhuisjes te leen in de St.-Jansstraat, tot ze in 1686 vier huisjes kopen in de Nieuwpoortstraat, in een verpauperde buurt buiten de oude stadsvestingen. De 4 panden worden gesloopt en vervangen door een bescheiden woonhuis en een kapel. In 1697 verblijven er al 20 zusters in Duinkerke, die moeten leven van giften en aalmoezen en van het stadsrecht om het lichaam van gestorven vrouwen naar het kerkhof te brengen. Na het uitbreken van de Franse Revolutie (1789) zal op 28 september 1792 het klooster worden gesloten en op 17 oktober openbaar verkocht.
1694 – Intussen vernemen we uit een visitatieverslag van bisschop Martinus de Ratabon van Ieper dat er in het klooster van Diksmuide 17 religieuzen verblijven, dat is behoorlijk wat meer dan de maximum 8 die in 1479 contractueel waren toegestaan door de stedelijke overheid. De Zwartzusters hebben hun eigen begraafplaats waar ook burgers (alléén vrouwen en kinderen), kunnen worden begraven.
1697 – De pest breekt uit in Diksmuide. De Zwartzusters hebben het zo druk om de zieken te verzorgen en de doden te begraven dat ze om versterking moeten vragen van het moederklooster van Bethel in Brugge. Het is de laatste pestepidemie. Maar cholera en tyfus leidden nog lange tijd een taai bestaan, zelfs tot halverwege de 19e eeuw.
De 18de eeuw
In de 18de eeuw kennen de Zwartzusters een moeilijke periode. Ze ontvangen brieven waarin gedreigd wordt het klooster in brand te steken als er geen som geld wordt betaald. Soms rijzen er conflicten met het stadsbestuur. De Oostenrijkse keizerin Maria-Theresia en nadien haar zoon keizer Jozef II leggen de kloosters aan banden: tientallen contemplatieve communiteiten in de Zuidelijke Nederlanden worden gesupprimeerd. Gelukkig kunnen de Zwartzusters blijven bestaan omdat ze zich met ziekenzorg bezighouden.
Naar het einde van de 18de eeuw worden onze streken bezet door de troepen van de Franse Revolutionairen. Op 1 september 1796 beslissen de machthebbers in Parijs alle religieuze congregaties af te schaffen en hun bezittingen openbaar te verkopen. De Zwartzusters beroepen zich op hun functie van caritatieve instelling, die zich wijdt aan de dienst van de zieken.
1797 – Het Franse “Directoire exécutif” besluit op 11 februari dat het klooster in Diksmuide voorlopig mag blijven bestaan (hoewel die van Brugge en Oostende en Veurne op 1 januari waren afgeschaft!), maar verplicht de Diksmuidse Zwartzusters hun habijt af te leggen en ergens elders, gekleed als gewone burgers, onderdak te zoeken. Kort daarna wordt hun klooster en de hele inboedel openbaar verkocht en komt het in handen van een brouwer, die er opslagplaatsen en stallen voor het vee van maakt.
De 19de eeuw: een nieuwe start
1808 – Na de periode van de Franse revolutie – waarin ze paarsgewijs ondergedoken leefden, verspreid over een aantal privéwoningen in de stad – komen de Zwartzusters weer bijeen als communiteit in een huis aan de Breyne-Peellaertplaats (= de huidige Breyne Peelaertstraat).
1822 – Onder het Nederlands Bewind (1814-1830) worden de statuten van de Zwartzusters van Diksmuide op 9 november per KB goedgekeurd.
De zusters wenden zich tot koning Willem I met de vraag om op de Appelmarkt (nu de Vismarkt) een tweetal huizen, die ze al bewonen, als klooster te mogen inrichten. De koning geeft hen de machtiging.
1830-1842 – Vanaf de onafhankelijkheid van België bloeit het kloosterleven opnieuw. Er zijn opnieuw 16 Zwartzusters in Diksmuide, die in 1842 een kapel bouwen.
1861-62 – Een zekere notaris Steverlinck koopt op de Paaphoek het oude klooster van de Zwartzusters, dat tijdens de Franse Revolutie was geconfisqueerd. Hij laat de gebouwen afbreken om er een eigen riante woning op te trekken met grote tuin. Maar bij de aanleg van een spoorlijn tussen Lichtervelde en Veurne wordt een deel van het domein onteigend. Er zijn spanningen met het stadsbestuur i.v.m. schadeloosstelling, er volgen rechtszaken, maar alles is tevergeefs. Uiteindelijk zal de notaris zich van het leven beroven.
1867 – Na heel wat problemen met de Belgische overheid verwerven de 12 Diksmuidse Zwartzusters eindelijk een gunstig advies van het bisdom voor hun (gewijzigde) statuten, zodat ze hun ambulante ziekenzorg als “Congrégation hospitalière des Soeurs Noirs à Dixmude” kunnen voortzetten. Nog datzelfde jaar worden de nieuwe statuten door koning Leopold II goedgekeurd.
De 20e eeuw
1914-18 – Tijdens Wereldoorlog I ligt Diksmuide 4 jaar lang in de frontlinie. Al op 21 oktober 1914 wordt het klooster door een bominslag zwaar beschadigd. ’s Anderendaags slaan de Zwartzusters op de vlucht met hun zieken naar de niet-bezette Westhoek. Het wordt een dooltocht via Veurne naar Bollezele (in Fr.-Vlaanderen), naar Alveringem, Eggewaartskapelle, Wulveringem (waar de broer van de overste woont) en Leisele.
Zo raakt de communiteit tijdens de oorlogsjaren helemaal verspreid. 2 of 3 zusters wonen met hun patiënten in Brussel, 3 in Frankrijk, 1 in Engeland (waar ze overlijdt) en 4 in Wulveringem, waar ze les geven in de koninkijke school “Home Marie-José” voor verlaten kinderen.
1918 – Na WO I is Diksmuide in één grote puinhoop herschapen. De Zwartzusters kunnen niet terugkeren naar hun totaal vernielde en geplunderde klooster. Ze zijn dakloos en compleet geruïneerd. Na bemiddeling van de paters Benedictijnen mogen ze tijdelijk de villa “Witte Huis” huren van burgemeester baron van Caloen in de Rijselstraat in Loppem. De villa wordt ingericht als nood-bijhuis en als noviciaat voor 3 kandidaat-religieuzen.
1923 – De zusters verlaten Loppem. Ze kunnen terugkeren naar hun nieuwe klooster in Diksmuide, dat met de oorlogs-schadevergoeding op de puinen van het oude klooster is opgetrokken. In 1931 wijdt bisschop Lamiroy van Brugge de nieuwe kapel in. Uit het oorlogspuin is enkel een klokje uit 1761 gered.
1933-46 – En alsof ze nog geen werk genoeg hadden starten de Diksmuidse Zwartzusters 2 bijhuizen. Van 20 maart 1933 tot 1 oktober 1946 nemen 5 zusters de zorg over van het St.-Paulus Rustoord in Langemark, dat eigendom is van het O.C.C. (toenmalig O.C.M.W.).
En tussen 6 december 1934 en 9 februari 1938 gaan 3 andere zusters werken in het St.-Andreas Ziekenhuis (incl. materniteit) van het O.C.C. in Beernem.
1938 – Vanaf de jaren twintig is het belang van de ziekenverpleging aan huis stilaan afgenomen door de oprichting van zieken- en bejaardentehuizen in de steden. De Zwartzusters in Diksmuide veranderen daarom hun strategie en openen een eigen St.-Andriesmaterniteit bij hun klooster aan de Vismarkt.
1940 – Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog slaat het noodlot weer toe. Tijdens een Duits luchtbombardement worden de rechtervleugel van klooster en een deel van de kraaminrichting en materniteit zwaar beschadigd. Er zijn gelukkig geen gewonden gevallen. Spijts de oorlogsomstandigheden wordt nog datzelfde jaar de materniteit uitgebreid langs de Kwadestraat.
1949 – De zusters laten de wat onderkomen kloosterkapel helemaal herstellen, waarvan het altaar in 1951 zal worden ingewijd.
1951 – De St.-Andriesmaterniteit kent een grote bloei, met in dat jaar 439 geboorten, tegenover slechts 175 in 1938! Een tweede uitbreiding is noodzakelijk. In de Kwadestraat wordt het huis nr. 10 aangekocht om er een nieuwe vleugel op te richten. Het bestaande gedeelte aan de Vismarkt wordt grondig vernieuwd. Eind november 1954 zijn de werken klaar. In het jaar 1962 zullen 504 bevallingen worden genoteerd.
1954 – Op aansturen van bisschop De Smedt van Brugge is er op 25 februari een fusie van de zelfstandige communiteit van 11 Diksmuidse Zwartzusters met het moederklooster van Zwartzusters van Bethel in Brugge.
1969 – Opnieuw wisselen de Zwartzusters in Diksmuide het geweer van schouder door het opstarten van een kleine polikliniek in de Kwadestraat.
1974-75 – Niettegenstaande de uitstekende faam en de enorme inzet van de zusters en de artsen moet de Sint Andriesmaterniteit op 31 december haar deuren sluiten, als gevolg van het dalend geboortecijfer en wegens een gebrek aan voldoende uitrusting voor chirurgische ingrepen. Het leegstaande gebouw wordt geïntegreerd in de nieuwe polikliniek, die op 9 juni 1975 wordt ingewijd. Ook deze instelling krijgt, door de houding van de Orde van Geneesheren, met tal van moeilijkheden te kampen.
1978 – Plechtige inhuldiging op 8 april door pastoor-deken R. Claeys van een algemeen “Gezondheidscentrum van Diksmuide en Omliggende” aan de kant van de Handzamedijk. Dit centrum centraliseert voortaan allerlei diensten voor preventieve gezondheidszorg, die tot dusver overal in de stad verspreid zijn, zoals de raadpleging van aanstaande moeders en zuigelingen, het medisch schooltoezicht, de arbeids- en sportgeneeskunde, de PMS, bloedtransfusies en zo meer. De bouwheer is de “VZW Zwartzusters van Brugge“, die de grond in 1957 had aangekocht.
1979 – Jubileumviering van 500 jaar dienst van de Zwartzusters aan de inwoners van Diksmuide (1479-1979), waarbij een gedenkplaat wordt onthuld aan de gevel van de kloosterkapel.
2007-2008 – In 2007 valt de beslissing om het kloosterpand te sluiten en er een andere bestemming aan geven. Door de toenemende vergrijzing en de ontvolking van de te grote gebouwen dringt zich een grotere centralisatie op van de overblijvende zusters. Op maandag 21 januari 2008 verlaten de laatste drie Diksmuidse Zwartzusters, overste Hélène, Zr. Margriet en Zr. Aline hun vertrouwde klooster op de Vismarkt nr. 6 om te verhuizen naar het moederklooster van Bethel in Brugge. De daaropvolgende zondag heeft er een druk bijgewoonde afscheidsviering plaats in de Sint-Niklaaskerk, met toespraken van burgemeester Lies Laridon en van de Algemene Overste Zr. Christine Everaere.
2009 – VZW KBW wordt eigenaar van de gronden langs de Vismarkt en Handzamevaart om er assistentiewoningen ‘Sint-Andries” op te richten.
De residentie “Sint-Andries” bestaat sinds 2011 en heeft 40 assistentiewoningen voor senioren.
- De assistentiewoning is een veilige, aangepaste en comfortabele wooneenheid waar ouderen zelfstandig kunnen wonen met behoud van autonomie en privacy.
- De service staat centraal: via de woonassistent kan de hulp van diverse thuiszorgdiensten worden ingeroepen zodat zelfstandig wonen zolang mogelijk kan.
- In iedere assistentiewoning is er een personenalarmsysteem voorzien waar de bewoners permanent beroep op kunnen doen in noodsituaties.
- In het gebouw is er een inwonende conciërge. De conciërge is een aanspreekpunt voor de residenten en biedt ondersteuning waar nodig.
2009 – Op 13 augustus 2009 kocht woonmaatschappij Ijzer en Zee het klooster op de Vismarkt en de polikliniek in de Kwadestraat voor 13 huurappartementen voor senioren in residentie Zwartzusters in de Kwadestraat en koopappartementen langs de Vismarkt.
2018 – De werken werden op 10 juli 2018 opgeleverd.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.